Oldeboorn


Oldeboorn ontleent zijn naam aan de rivier de Boorn. Tegenwoordig heet Oldeboorn, Aldeboarn. Het is onduidelijk wanneer Oldeboorn gesticht is. Uit opgravingen in de dorpsterp blijkt dat de terp omstreeks 1000/1100 verhoogd werd met mest en klei. Enige tijd later werd op de kruin van de terp de grote tufstenen kerk gebouwd, vermoedelijk als opvolger van een eenvoudiger bouwwerk. Dit valt samen met een tweede ontginningsperiode in Friesland.

De eerste ontginningsperiode, in de zesde- en zevende eeuw, viel samen met een geleidelijke daling van de zeespiegel. Na een periode van "vernatting" als gevolg van een tijdelijke stijging van de zeespiegel kwam eind tiende-, begin elfde eeuw een grootschalige ontginningsbeweging op gang.


De rivier de Boorn.

De rivier de Boorn ontstaat aan de grens van Groningen bij Bakkeveen. Vanaf dit punt op zo’n 5 à 6 mtr boven NAP heet de rivier eerst Koningsdiep (ook Alddiep). Deze naam voor de toen grote grens rivier komt waarschijnlijk van zijn bovenplaatselijke status. Echter bij de 6e en 7e Veendistrict, wordt de naam Boorn gebruikt. De rivier kent hierna bijna geen verval meer.
Tussen Grouw en Rauwerd heet de rivier de Moezel en hierna wordt de naam Borndiep of Boerdiep. Hier hadden de getijden nog vrij spel en was er sprake van zout water. In de latere middeleeuwen werd een groot deel van deze brede monding van de rivier ook de Middelzee genoemd. Hiervoor heeft deze rivier hier nog de naam Bordine of Bordaa gehad (755 jaar na chr.). Er bestaat het vermoeden dat de oorspronkelijke betekenis van Bordne grens is. Iets wat niet vreemd zou zijn daar de inham een scheiding was tussen Westergo en Oostergo. In een verklaring der abten van Oostergoo van 1297 wordt er gesproken van een zee Bordena.

De rivier de Boorn monde uiteindelijk tussen de eilanden Ameland en Terschelling uit in de Noordzee. Een ondiep gedeelte in dit Amelander-gat draagt nu nog de naam Bornrif.

De noordelijke dijk langs de Boorn, de Leppedijk, werd vermoedelijk omstreeks 1100/1200 door de grietenijen in Oostergo aangelegd. Deze hadden zich in het Leppeverbond aaneengesloten. De zuidelijke dijk, de Oude Slagte moet veel ouder geweest zijn (±900 nC).

Gebied ten Noord-Oosten van Oldeboorn met bewoners in 1782.

Varen was in de 18e eeuw veel belangrijker dan nu en de Boorn was van oudsher (reeds gebruikt door de Romeinen) een zeer belangrijk vaarwater. Daarnaast moeten ook de Zwette, Sjoukesloot met dwarssloten, de Ruigesloot, Boksloot en Wetering met hun vele vertakkingen druk bevaren zijn. De Wetering had bij Haskerdijken zelfs een tolbrug. Deze sloten waren tevens van belang voor de waterbeheersing.
Er waren overigens wel enkele wegen maar deze waren onverhard en waren vaak zeer modderig. De vaarten werden soms door ‘barten’ (brede planken) overbrugd.

Het kaartje hiernaast geeft de omgeving van Oldeboorn aan met de boerderijbewoners in 1782 aan de hand van getuigenverklaringen ten tijde van een beroving van Jetkse Arjens.

Oldeboorn zelf bestaat voornamelijk uit een dubbele rij huizen waartussen de Boorn stroomt (plattegrond). Waarschijnlijk was Oldeboorn reeds in zijn prille bestaan rond 1000 n Chr een langgerekte terp onder bescherming van een kerk. De kerk met toren staat in ‘t zuid-oostelijk deel van het dorp. Het vermoeden bestaat dat de kerk al in de 12de eeuw bestond. Gezien de rol die de kerk van Oldeboorn had als moederkerk van de kerken in de rivierontginningsgebieden is het vermoeden zelfs dat de kerk uit de 10e eeuw stamt. In 1723 werd de kerk getroffen door de bliksem en moest daardoor grotendeels gerestaureerd worden. Het is het grootste dorp van de grietenij Utingeradeel en had in de 17e en 18e eeuw 84 stemmende plaatsen (boerderijen).

De bewoners van Oldeboorn in de 18e eeuw blijken voor een groot deel schippers te zijn geweest. Hieronder vinden we o.a. praamschuivers, schuitevoerders, veerschippers, kofschippers, tjalkschippers en smakschippers. De grootschippers voeren op Holland, de Oostzee en soms zelfs op Groenland (walvisvaart). Daarnaast waren er natuurlijk ook aanverwante beroepen waaronder schuitemakers, Touwslagers (wieldraaiers) en schoenmaker/leerlooiers.